Terwijl Parijs opnieuw pleit voor een versterking van de internationale rol van de euro, met name door middel van gezamenlijke Europese leningen, brokkelt de illusie van een eenheidsmunt ten dienste van iedereen steeds verder af. In een compromisloos interview ontkracht Don Diego de la Vega de mythes rond een federale euro, hekelt hij de impasses van een systeem dat voor Duitsland is ontworpen en geeft hij een gedetailleerde uiteenzetting van de diepere oorzaken van de budgettaire en politieke neergang van de zuidelijke landen. Volgens hem is de euro nooit bedoeld geweest als een instrument van solidariteit, maar als een disciplinerende uitbreiding van de mark. Van het post-Covid-herstelplan tot de dramatische situatie in Italië, dezelfde constatering komt steeds terug: de monetaire unie is wankel, rigide en niet in staat tot hervormingen zonder een Duitse consensus, die er niet is.
Frankrijk pleit voor een versterking van de internationale rol van de euro, met name door meer gezamenlijke Europese leningen. Sinds de terugkeer aan de macht van Donald Trump en zijn beleid dat de dominante positie van de dollar verzwakt, zou Parijs aanvoeren dat investeerders een toevluchtsoord zoeken voor de Amerikaanse staatsschuld, en dat de Europese schuld dat zou kunnen zijn. Wat moeten we daarvan denken?
Don Diego de la Vega: Het is niet de eerste keer dat Frankrijk in deze richting duwt: het probeert dit nu al minstens dertig jaar regelmatig. Als de Franse druk effectief was geweest, zou dat al tot iets concreets hebben geleid. Vandaag is de mutualisering van de schuld in Europa zeer marginaal. Er bestaan weliswaar mechanismen – via de Europese Investeringsbank, via het herstelplan of andere incidentele maatregelen – maar in vergelijking met de totale Europese overheidsschuld zijn die ronduit anekdotisch. Deze zogenaamde “gemeenschappelijke” schulden worden vaak tegen tarieven aangerekend die zeer dicht bij die van de nationale schulden liggen – Italiaanse, Duitse of Franse. In termen van volume is dit zeer beperkt. We blijven in een microkosmos. Er is geen vooruitgang, er is geen grote impact. Om politieke of symbolische redenen wordt er een “Europees” label op geplakt, maar economisch gezien blijft dit zeer marginaal.
Of de euro een internationale reservevaluta kan worden, net als de dollar, zoals we hier en daar wel eens lezen… Dat is mooie retoriek, maar het strookt helemaal niet met de realiteit. Kijk maar naar de balansen van de centrale banken. Wat we zien is een stijging van de goudprijs, een relatieve daling van de dollar (hoewel die nog steeds de belangrijkste referentie is) en zeker geen stijging van de euro. De euro heeft de afgelopen vijfentwintig jaar geen terrein gewonnen. Hij heeft nooit de som van de oude nationale valuta’s die hij heeft vervangen – de Duitse mark, de Franse frank, de Italiaanse lire, enz. – overschreden.De euro heeft geen marktaandeel gewonnen in de internationale handel of in de deviezenreserves. Het is geen bruikbare munt voor de facturering van de wereldhandel, noch een bevoorrechte reservemunt. Het is een “harde munt”, zeker, maar dat zijn andere munten ook, of zelfs nog meer: de dollar, de Zwitserse frank, de Singaporese dollar… De euro heeft zijn plaats niet kunnen vinden. Toch lezen we regelmatig pleidooien voor dit idee in de pers, zonder dat we goed weten wat dit concreet zou betekenen. Als het doel is om de status van de dollar na te bootsen, dan zou dat betekenen dat we tekorten kunnen opbouwen zonder ons al te veel zorgen te maken over de gevolgen, zoals de Verenigde Staten doen. Maar is dat wenselijk? Ik ben daar niet van overtuigd. Het Amerikaanse misbruik van tekorten maakt deze status juist problematisch. Het is discutabel om dit model te willen kopiëren. Hoe dan ook, het staat niet op de agenda. Als er een nieuwe munt terrein zou winnen, zou dat de yuan zijn, niet de euro. De yuan zou in verschillende segmenten van de internationale handel een factuur- of reservevaluta kunnen worden. Dit geldt des te meer omdat China een macro-economische stabiliteit biedt die Europa moeilijk kan garanderen. De euro heeft zijn kans gehad in de jaren 2000. Maar sinds de crisis van 2007-2008 heeft hij zijn elan verloren.
Tijdens de coronacrisis verraste Duitsland door voor het eerst in te stemmen met een gezamenlijke schulduitgifte via het Europese herstelplan. Dit initiatief, dat werd gedragen door Emmanuel Macron en Angela Merkel, werd gezien als een belangrijke stap in de richting van een vorm van begrotingsunie. In Parijs geloofden sommigen in het ontstaan van een versterkte Europese solidariteit, of zelfs een echte federale sprong. Maar vandaag lijkt Berlijn deze periode afgesloten te hebben. Was het een echte breuk of slechts een illusie? Heeft Duitsland definitief afgezien van elke vorm van Europese begrotingsmutualisatie? En wat heeft het land echt geleerd van de crisis in de eurozone?
Don Diego De La Vega: Duitsland heeft in werkelijkheid nooit overwogen om schulden te mutualiseren. Het post-Covid-herstelplan werd in Parijs gepresenteerd als een historische doorbraak, maar voor Berlijn was het een uitzonderlijke, tijdelijke concessie, ingegeven door de omstandigheden. Een tactische geste mag niet worden verward met een verandering van doctrine.
De Duitse politieke klasse, of het nu de CDU, CSU of SPD is, heeft altijd elk idee van budgettaire mutualisatie verworpen. Dat is een vaststaand feit. Het is nooit de bedoeling geweest van de Bundesbank, noch van de kiezers, met name in Beieren, die begrotingsdiscipline als een nationale pijler beschouwen. Duitsland beschouwt zijn begrotingsoverschot als een strategisch pressiemiddel tegen landen die meer uitgeven, zoals Frankrijk en Italië. Waarom zou het dat delen?
Het heeft in 2020 weliswaar eenmalig ingestemd met een Europees herstelplan dat met gezamenlijke schulden wordt gefinancierd. Maar dat werd in Berlijn gezien als een uitzondering, een reactie op een exogene schok. Niet als een precedent. Sindsdien is het teruggekeerd naar zijn fundamentele principes. Dit mag niet als verraad worden gezien, want er is nooit een diepgaande verbintenis geweest. Het is Parijs dat zich illusies heeft gemaakt.
Er moet ook worden opgemerkt dat de Duitsers vandaag niet meer vertrouwen hebben in de begrotingshoudbaarheid van landen als Frankrijk of Italië dan vóór de pandemie. En dat ondanks hun eigen kwetsbaarheid, met name op industrieel vlak, en hun soms ondoorzichtige begrotingspraktijken, onder meer via structuren buiten de balans. Maar dat verandert niets aan de heersende perceptie: zij zouden deugdzame burgers zijn en wij verkwisters. In deze context wordt elke Franse poging om het idee van euro-obligaties of structurele solidariteit nieuw leven in te blazen, methodisch geblokkeerd, of dat nu in Berlijn, Frankfurt of Karlsruhe is.
Kortom, de coronacrisis was slechts een tactische onderbreking, geen strategische ommekeer. Wat Frankrijk interpreteerde als een historische stap naar Europese begrotingssolidariteit, was voor Duitsland slechts een uitzondering die door de noodsituatie werd ingegeven. De federalistische droom werd een tijdje in stand gehouden, maar Berlijn bevestigde al snel zijn rode lijnen. Dit is meer dan een conjuncturele weigering, het is een constante in de Duitse visie op Europa: geen gezamenlijke schuld, geen begrotingsunie en al helemaal geen risico voor de Duitse belastingbetaler voor structurele onevenwichtigheden in Frankrijk of Italië. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke begrotingspijler hing de stabiliteit van de eurozone lange tijd af van het monetaire beleid van de ECB. In 2012 stelde Mario Draghi de markten gerust met zijn beroemde “whatever it takes”, dat een symbool is geworden. Maar deze strategie wordt nog steeds gezien als een noodoplossing, niet als een duurzame hervorming.
Waarom wordt dit mechanisme nog steeds als kwetsbaar beschouwd? En welke risico’s houdt het nog steeds in voor de samenhang van de eurozone?
Don Diego De La Vega: Draghi’s “whatever it takes” heeft de euro op korte termijn weliswaar gered, maar het was geen structurele oplossing. Het was een politieke verklaring om de markten te kalmeren, geen fundamentele economische hervorming. Draghi zei in feite: “Er zit een piloot in het vliegtuig. De euro zal niet neerstorten.” Maar dat loste niets op: noch de onevenwichtigheden tussen de lidstaten, noch de institutionele starheid van de ECB.
De Duitsers zijn altijd uiterst terughoudend geweest. Ze weigerden negatieve rentevoeten, kwantitatieve versoepeling en elke vorm van expansief monetair beleid. Ze zijn zelfs zo ver gegaan dat ze hun grondwettelijk hof hebben ingeschakeld tegen de ECB. Hun rode lijn is de massale geldcreatie, die zij als een historisch taboe beschouwen. Zodra de ECB deze onconventionele maatregelen lanceerde, heeft Duitsland er alles aan gedaan om de reikwijdte ervan in de tijd te beperken.
Er is nooit een duurzaam consensus geweest in de eurozone over het monetaire beleid. En zonder een begrotingspijler om dit te compenseren, staat de ECB er alleen voor om een wankele unie overeind te houden. Zodra de omstandigheden het toelaten, dringt Duitsland aan om de kraan dicht te draaien. Ook vandaag nog, ondanks de zwakke groei, gelooft men dat een rente van 2 of 3 % een evenwicht is, terwijl die duidelijk te hoog is voor economieën als die van Italië of Frankrijk. Het resultaat is dat de groei wordt gesmoord en de interne verschillen worden versterkt.
De Duitsers hebben dus beschermd wat zij beschouwen als de essentie van hun Europese macht: monetaire controle en begrotingsdiscipline. Het “whatever it takes” was ook maar een tussenperiode. En we hebben nog geen alternatieve visie gevonden die een structureel heterogene eurozone duurzaam kan verenigen.
Kan Italië in deze context duurzaam in de eurozone blijven zonder herstructurering van zijn schuld of hervorming van het bankwezen? Is het land door de kloof tussen de beperkingen van de eenheidsmunt en de realiteit van zijn economische structuur niet gevangen in een keurslijf dat het verhindert om zich te herstellen?
Don Diego De La Vega: Vaak wordt de verkeerde vraag gesteld. Men vraagt hoe Italië zich aan de euro kan aanpassen, terwijl men zich zou moeten afvragen waarom de euro zich niet aan Italië aanpast. Een munt hoort de reële economie te dienen, niet andersom. Hier is echter sprake van een rigide munt, op maat gemaakt voor een industrieel Duitsland met een overschot, die wordt opgelegd aan landen als Italië en Frankrijk, die een heel andere ontwikkeling hebben doorgemaakt.
Sinds de toetreding tot de euro is Italië gedwongen zich ingrijpend te hervormen zonder echt democratisch debat, zonder begrotingsruimte en zonder passende monetaire steun. Maar je kunt een verzorgingsstaat, een duale economie tussen Noord en Zuid en een complex sociaal contract niet ingrijpend hervormen alleen omdat een verdrag dat voorschrijft. Het institutionele en sociale weefsel van Italië is gebaseerd op evenwichten die zijn geërfd uit de eenwording in de 19e eeuw. De euro heeft deze evenwichten verstoord zonder nieuwe voor te stellen.
Het resultaat is onmiskenbaar: in de afgelopen 25 jaar heeft Italië vrijwel geen productiviteitswinst geboekt en geen inhaalbeweging gemaakt. Het bbp per hoofd van de bevolking stagneert sinds 1997. En toch is dat niet door een gebrek aan ernst: Italië heeft, afgezien van de grote crises, de grootste primaire begrotingsoverschotten van de eurozone opgebouwd. Het land houdt zich beter aan de regels dan Frankrijk.
Maar de regels zijn niet aangepast. De door de ECB opgelegde rentevoeten zijn te hoog in verhouding tot de nominale groei. Italië wordt daardoor voortdurend bedreigd door een schuldencrisis, niet vanwege zijn gedrag, maar vanwege een Europees kader dat het geen enkele speelruimte laat.
Betekent dit dat Italië nooit tot de eurozone had mogen toetreden? En Frankrijk ook niet?
Don Diego de La Vega: Zeer waarschijnlijk wel. Geen van de grote zuidelijke landen voldeed in wezen aan de structurele voorwaarden om toe te treden tot een zo rigide monetaire unie. De euro is opgezet als een soort Duitse mark voor heel Europa, zonder de flexibiliteit die nodig is voor zulke verschillende economieën. Het is geen gedeelde munt, maar een systeem van vaste wisselkoersen dat is vastgelegd in regels die elke aanpassing onmogelijk maken.
De Italiaanse leiders hebben deze keuze gemaakt omwille van hun imago en status, om hun land in de club van de machtigen te krijgen. Maar ze hebben niet voorzien wat de kosten op lange termijn zouden zijn. En vandaag is er geen nette uitweg. Italië zit in de val: elke poging om het heft in eigen handen te nemen leidt tot een onmiddellijke reactie van de markten of de ECB. Frankfurt kan met een simpel signaal de rente verhogen en elke regering onder druk zetten.
De euro is in zijn huidige vorm dus niet levensvatbaar voor landen met een zwakke groei en een sterke sociale inertie. Hij legt regels op die zijn ontworpen voor de groeiende exporteconomieën van het noorden. En hij beschermt de zwakke schakels niet, maar maakt ze juist kwetsbaarder.
Ziet u een uitweg uit deze valstrik?
Don Diego de La Vega: We zitten in een impasse. In Parijs blijft men hopen op een heropleving van het federale project, een Europa met begrotingssolidariteit, een tweede Covid-moment. Maar dat is een gok zonder realistische basis. Duitsland wil de anderen niet financieren. Zelfs toen het dat tegen een nulrente kon doen, weigerde het. Vandaag, met een verzwakte industrie, een verdeelde coalitie en een weerbarstige publieke opinie, heeft het daar noch de zin, noch de middelen voor.
Er zou een grondige herziening van de euro-regels nodig zijn, een nieuw monetair sociaal contract, een echte reflectie over gedifferentieerde duurzaamheid. Maar niets wijst erop dat dit debat in Berlijn, of zelfs maar in Frankfurt, op gang is gekomen. Ondertussen knutselen de zuidelijke landen wat aan, onderhandelen ze over uitzonderingen en overleven ze in een systeem dat hen langzaam verstikt.