Binnen Europa zijn pensioenstelsels opgebouwd volgens verschillende principes. Hoewel alle landen van de Europese Unie een vorm van een omslagstelsel kennen, waarbij werkenden de pensioenen van gepensioneerden betalen, zijn de manieren waarop de pensioenen worden berekend zeer divers.
Terwijl in Frankrijk de discussie over pensioenhervormingen een voortdurend onderwerp is, biedt een blik op de systemen bij onze Europese buren een beeld vol contrasten. Het Nederlandse stelsel, dat zelf midden in een grote hervorming zit, is een unieke combinatie van de verschillende modellen die in Europa te vinden zijn.
Het Nederlandse Stelsel: Een Hybride Model
Het Nederlandse pensioenstelsel staat bekend om zijn drie pijlers:
- De AOW (eerste pijler): Dit is een basispensioen van de overheid, gefinancierd via een omslagstelsel. De werkende bevolking betaalt de AOW-uitkeringen van de huidige gepensioneerden. Dit systeem garandeert een basisinkomen, onafhankelijk van het verdiende salaris.
- Het aanvullend pensioen (tweede pijler): Dit wordt opgebouwd via de werkgever. Het is een kapitaaldekkingsstelsel, wat betekent dat werknemers (en werkgevers) premies inleggen die worden belegd. Het opgebouwde kapitaal wordt later uitgekeerd. Met de nieuwe Wet toekomst pensioenen gaat dit stelsel over naar persoonlijke pensioenpotten, wat kenmerken heeft van systemen die we ook in andere Europese landen zien.
- Individuele pensioenvoorzieningen (derde pijler): Dit zijn particuliere, vrijwillige verzekeringen zoals lijfrentes of banksparen.
Drie Belangrijke Rekenmodellen in Europa
Binnen de Europese Unie zijn er grofweg drie manieren om pensioenrechten te berekenen:
- Het Annuïteitensysteem: Dit systeem, dat onder andere in Frankrijk, België, Spanje en Portugal wordt gebruikt, is gebaseerd op het aantal gewerkte jaren, het gemiddelde loon en een omrekenfactor. Het is een traditioneel systeem dat de hoogte van het pensioen direct koppelt aan de loopbaan en het salaris.
- Het Puntensysteem: Dit stelsel, dat geldt in landen als Duitsland, Roemenië en Slowakije, kent jaarlijks punten toe op basis van de betaalde premies. De hoogte van het pensioen hangt af van het totale aantal verzamelde punten en de waarde van een punt op het moment van pensionering.
- De Virtuele Rekening (Notionele Rekening): Dit model, toegepast in bijvoorbeeld Denemarken, Zweden en Italië, houdt voor iedere burger een virtueel kapitaal bij gedurende de hele loopbaan. Bij pensionering wordt dit virtuele kapitaal omgezet in een pensioen, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als de levensverwachting. Het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel voor de tweede pijler, met persoonlijke pensioenpotten, lijkt sterk op dit model.
Ierland heeft een hybride systeem dat verschillende mechanismen combineert.
Twee Historische Modellen
Volgens deskundigen zijn de Europese stelsels gevormd door twee fundamentele modellen:
- Het “Bismarck-model”, gericht op solidariteit tussen generaties en inkomensbehoud na pensionering. Pensioenen zijn hier vaak een afspiegeling van het eerder verdiende loon. Veel aanvullende pensioenen in Nederland hebben dit kenmerk.
- Het “Beveridge-model”, dat streeft naar een basisvoorziening voor iedere burger om armoede te voorkomen, gefinancierd uit algemene middelen. De Nederlandse AOW is een duidelijk voorbeeld van dit model.
Conclusie: Nederland als Combinatie
Nederland combineert dus elementen van verschillende Europese systemen. De AOW is een op solidariteit gebaseerd omslagstelsel (Beveridge-stijl), terwijl het aanvullend pensioen van oudsher gericht was op loonbehoud (Bismarck-stijl) maar gefinancierd wordt via kapitaaldekking.
Met de overgang naar de Wet toekomst pensioenen verschuift ons stelsel voor aanvullende pensioenen meer richting het model van de ‘virtuele rekening’, zoals dat in Zweden en Denemarken bestaat. Dit toont aan dat Nederland, net als Frankrijk, constant in beweging is om zijn pensioenstelsel aan te passen aan de economische en demografische realiteit, maar daarbij zijn eigen unieke koers vaart.